De gezondheidssector beweegt vandaag sneller dan ooit
tevoren. Vooral in onze provincie staan er verschillende projecten in de
steigers. Opvallend daarbij is dat een belangrijk deel ervan privé-initiatieven
zijn. Van waar die evolutie? Limburg Bouwt legde die vraag voor aan enkele
specialisten uit de zorgsector en vroeg hen meteen in hun glazen bol te kijken
naar toekomstige ontwikkelingen.
Tekst: TiM Vanhove, fotografie: Marc Sourbron
Uit statistieken van de overheid blijkt dat de behoefte aan
woongelegenheden voor 65-plussers in Limburg maar voor 72% is ingevuld. Daarmee
blijft onze provincie een aardig stuk onder het Vlaams gemiddelde (85%). Hoe
komt het dat onze provincie achterop hinkt? Patrick Kerkhofs ziet hierin een
historische reden. “Ouderenzorg werd in het verleden vooral georganiseerd door
kloosterordes. Die ordes zijn van oudsher sterker vertegenwoordigd in Oost- en
West-Vlaanderen. Vandaar ook dat de behoefte in die provincies voor nagenoeg
95% is ingevuld. Gezien dit aanbod er in Limburg niet was, heeft onze provincie
sterker ingezet op thuiszorg. Daar zijn wij dan weer voorlopers in Vlaanderen.”
Krijgen we de
achterstand in Limburg nog tijdig weggewerkt?
Patrick Kerkhofs (Afgevaardigd bestuurder Probis) maakt een kanttekening bij dit cijfer. “Het
is vanuit de overheid nooit getoetst op zijn correctheid. Bovendien vrees ik
dat wanneer we naar een 100% invulling streven, we met leegstand geconfronteerd
zullen worden. Een rusthuisbewoner heeft anno 2014 een gemiddelde leeftijd van
86 jaar. Men komt pas in zijn laatste levensfase naar een woonzorgcentrum, de
gemiddelde verblijfsduur is er dan ook 13 maanden.” Het is voor Patrick
Kerkhofs wel belangrijk rekening te houden met de toekomstige nood. “De
vergrijzing begint nu pas en bereikt over 25 à 30 jaar zijn hoogtepunt. Willen
we die piek op kunnen vangen, dan moeten we nu al aan de nodige infrastructuur
denken.”
En wat na die piek?
Is de infrastructuur voldoende flexibel om na de hausse een andere invulling te
krijgen om de gevreesde leegstand te vermijden?
Volgens architect Steven Hendrickx (architect Jaspers – Eyers Architects) vraagt dat om een
oefening. “Je moet immers rekening houden met de stedenbouwkundige
mogelijkheden. In de ideale situatie kom je tot een mix van woonzorgcentrum,
zorgappartementen of assistentiewoningen
gekoppeld met appartementen en woningen in een groter woongebied. Momenteel lopen de eerste pilootprojecten om de
mogelijkheden op dit vlak af te toetsen. Patrick Kerkhofs vraagt zich af hoe
flexibel je een gebouw vandaag nog kunt ontwerpen. “De normen worden almaar
strenger. Denk maar aan de EPB-eisen, akoestische eisen, … Inspelen op
veranderende vragen binnen een bestaand gebouw is overigens niet
vanzelfsprekend. Stel dat de markt over 15 jaar grotere kamers vraagt. Dan zou je
twee kamers kunnen samenvoegen. Maar dan staat je economische rendabiliteit op
de helling omdat je de helft van de capaciteit verliest. De vraag is ook in
hoeverre zorggebouwen in aanmerking komen voor herbestemming. We moeten
rekening houden met de stedenbouwkundige context.” Yolanda Lenaers wijst er op
dat die oefening in Nederland wel succesvol gemaakt wordt. “Daar zie je dat
scholen in huizen in een woonwijk worden ingericht. Wanneer de leeftijd van de
bewoners stijgt en de school niet langer nodig is in de wijk, kan ze heel
eenvoudig worden omgevormd tot woningen.” “Met zorgappartementen is zo’n
transitie perfect denkbaar,” geeft Patrick Kerkhofs aan. “Maar in de harde zorg
blijft het toch inspelen op de vraag van de toekomstige bejaarden.”
Privésector boven
Als we naar de
ontwikkelingen op de markt kijken, wie zijn dan vandaag de protagonisten in de
nieuwe zorgprojecten?
“We zien vooral een groei in het aandeel van de
privé-investeerders. De nieuwe projecten in Limburg zijn voor 80 tot 85% in
handen van de private sector. Lokale besturen stellen zich almaar meer de vraag
of het uitbaten van serviceflats en woonzorgcentra nog een kernactiviteit is.
Zo heeft Probis recent in opdracht van de lokale besturen in Boortmeerbeek en
Oud-Heverlee twee zorgprojecten overgenomen. Vanuit onze consulting activiteit
constateren we een toegenomen vraag van lokale besturen om hun exploitaties
niet langer in eigen beheer te doen,” licht Patrick Kerkhofs toe.
Kijken die
privé-investeerders anders naar de organisatie van een woonzorgcentrum of
serviceflats aangezien ze minder gebonden zijn aan de regels voor de
VIPA-subsidiëring?
“Let op, ook de private sector is gebonden aan normen over
de inrichting en organisatie van een woonzorgcentrum. We moeten er bovendien
over waken dat er geen discrepantie ontstaat tussen de verschillende
woonzorgcentra. Om de nodige flexibiliteit te bewaren, is het aangewezen ook
private woonzorgcentra te ontwikkelen volgens de erkenningsvoorwaarden. Het is
overigens een misvatting dat privé-investeerders groter bouwen omdat ze niet
gebonden zijn aan de subsidienormen. Bij de grote groepen zien we net dat ze
kleiner bouwen om hun kosten beter te beheersen,” zegt Steven Hendrickx.
Patrick Kerkhofs beaamt de economische motieven bij de grote zorggroepen. “Maar
daar schuilt ook een toekomstige bedreiging in. Wanneer zorgbehoevende
bejaarden in de toekomst een grote leefruimte verlangen, dan kunnen ze daar
niet meer op inspelen. Dat is ook de reden waarom we vanuit Probis bewust
blijven kiezen voor gemixte projecten.”
De overheid begrijpt intussen ook dat het wetgevend
keurslijf te strak zit. Steven Hendrickx geeft mee dat er momenteel projecten
lopen – ondersteund door de Vlaamse Bouwmeester – waarbinnen overheid en privé zoeken
naar mogelijkheden om woon-
en zorgoplossingen in een groter gebied te ontwikkelen. “Daarbij is ook de nodige
juridische ondersteuning om het maximale te halen binnen het wetgevend kader.”
“Minister Vandeurzen heeft zelfs toegezegd dat na de regeringsvorming een
pilootproject wordt opgestart dat toelaat om onze filosofie te vertalen in een
concept en dat de norm hier vrijer op toegepast wordt,” vult Patrick Kerkhofs
aan.
Wat dan met projecten
als de Golfresidentie in De Haan of de Nieuwe Kaai in Turnhout, die evolueren
naar ware zorghotels met luxueuze dienstverlening? Vormen ze een uitzondering
op de regel?
Steven Hendrickx geeft aan dat het concept afhankelijk is
van de visie van de projectontwikkelaar enerzijds en de beoogde doelgroep
anderzijds. “We zien dat Franse groepen de stap naar België maken. Zij kiezen
er volgens de Franse cultuur voor kleinere gemeenschappelijke voorzieningen in
hun woonzorgcentra en assistentiewoningen, maar zetten daar wel aantrekkelijke
faciliteiten zoals golf of wellness tegenover.” “Bovendien besteden de Fransen bijvoorbeeld meer
aandacht aan de collectieve delen. Ze richten die vooral op de gelijkvloerse
verdieping in en beperken de verdieping voor het merendeel tot de kamers. Dat staat haaks
op het Vlaamse model waar we met meerdere leefgroepen per niveau werken. Ook
maakt hospitality beperkt zijn
intrede. Maar dat vraagt om een hoge investering en houdt een enorm risico in,”
pikt Patrick Kerkhofs in. De debattanten stellen zich hardop de vraag of
dergelijke initiatieven wel aansluiten bij onze cultuur en of de doelgroep hier
niet beperkt is.
Volgens Veronique Houben (Bestuurder Houben) komt 90% van de markt niet in
aanmerking voor deze luxe-projecten.
Tony Quintens geeft ook aan dat de inrichting mee bepaald
wordt door de werking. “Kiest men ervoor iedereen op zijn of haar kamer te
laten of motiveert men de bewoners om naar de leefruimte te komen.”
John
Vrancken (Zaakvoerder Arcat Resin Technologies) beaamt. “Het verzorgend personeel heeft – gezien het structureel personeelstekort
- meer overzicht wanneer iedereen samen zit in de leefruimte.”
A la tête du client
Toch waarschuwt Patrick Kerkhofs voor de manier van werken
die je vandaag vaak ziet in onze woonzorgcentra. “Het samenzitten geeft het
verzorgend personeel inderdaad een goed overzicht. En het ontbijt en de
middagmaaltijd worden ook op vaste tijdstippen geserveerd. Maar dat is niet
langer wat de klant wenst. Je voelt de tendens naar het werken à la tête du client. Dat vraagt om een
gigantische wijziging in de werking. Ze neigt zelfs naar een hotelaanpak en zal
ook dito kamerprijzen vertegenwoordigen. In het Clarenhof kunnen de bewoners al
via mail aan de kok doorgeven hoe laat ze willen eten.”
Tony Quintens (Afgevaardigd bestuurder Convents Products) merkt daarbij op dat we over 20 jaar niet meer
hetzelfde doen als met de 70- en 80-jarigen van nu. “De babyboomers hebben een
heel andere manier van leven en hebben andere vrijheden en die verwachten ze
dan ook terug te vinden in hun serviceflat of woonzorgcentrum.”
Hoe is de zorgkamer
vandaag geëvolueerd inspelend op de nieuwe verwachtingen en noden?
Het accent ligt vooral op privacy en esthetiek. De
technologie begint zijn intrede te maken, maar het verloopt traag. “Je kunt je
de vraag stellen of een 85-jarige in een rolstoel een touch screen kan
bedienen. Toch zie je dat zorgflats niet meer zonder internettoegang kunnen. Al
was het maar voor onze eigen zorgtoepassingen, zoals het elektronisch
zorgdossier.” Carl Maes ziet ook mogelijkheden buiten de verpleging. “In
Nederland bezocht ik een project waar de bewoners van serviceflats hun
bestellingen digitaal kunnen doorgeven aan de buurtsupermarkt. Dezelfde dag
krijgen ze hun bestellingen nog geleverd.”
WIFI is volgens Steven Hendrickx een algemeen gegeven in
nieuwbouwprojecten. “Maar in bepaalde technieken zijn we toch terughoudend.
Bijvoorbeeld het gebruik van schermen. Je weet nooit hoe toekomstvast
dergelijke technieken al zijn.” Voor bestaande gebouwen vindt Patrick Kerkhofs
dit niet zo evident. “Het is altijd een economische afweging. Nog niet de helft
van de Vlaamse zorgcentra gebruikt een elektronisch zorgdossier. Er is vandaag
ook al heel wat beschikbaar aan technieken. Als je maar voldoende bekabeling
trekt of WIFI hebt, is veel mogelijk. Zo kun je residenten met dwaalgedrag in
het hele gebouw lokaliseren of de buitendeuren automatisch laten sluiten
wanneer ze in de buurt ervan komen. Maar die keuzes blijven een kwestie van
budget.”
Zorgarchitectuur
Niet alleen de
bewoners, ook het verzorgend personeel moet zich thuis voelen in een
zorgproject. Kan de architectuur hier toe bijdragen?
De gesprekspartners antwoorden volmondig ‘ja’. “Een
voorbeeld: voor het Clarenhof kregen we 1.200 sollicitaties voor 40 vacatures.
De ligging en de uitstraling van het project waren daarbij belangrijke
drijfveren,” geeft Patrick Kerkhofs aan. “De organisatie van een gebouw bepaalt
in belangrijke mate het werkcomfort. Organiseer je de circulatie verticaal of
op één niveau? Dat betekent een groot verschil in de loopafstanden die een
verpleegster moet afleggen. Zeker in de nachtdienst wanneer één verpleegster
verantwoordelijk is voor meerdere leefgroepen kan dat een groot verschil maken.
Vanuit die optiek kiezen we er voor de projecten maximaal horizontaal te
organiseren,” aldus Steven Hendrickx. Ook de aankleding van een gebouw speelt
volgens de architect een belangrijke rol. “De inrichting is een momentopname
waarin je kiest uit de beschikbare materialen en technieken. De uitdaging is
daarmee een zo tijdloos mogelijk kader te creëren.”
Vraagt het ontwerpen
van aantrekkelijke woonzorgcentra een architect met ervaring in deze niche of
net de blik van een onervaren ontwerper?
“De waarheid ligt ongetwijfeld in het midden,” opent Patrick
Kerkhofs. “Als opdrachtgever met weinig ervaring wil je het risico niet nemen
om met een onervaren architect in zee te gaan. Als je als opdrachtgever al
ruime ervaring hebt, kan dat anders liggen. Aan de andere kant wil je als
opdrachtgever ook niet dat de ervaren architect zijn plan al heeft klaar liggen
voordat je je eisen volledig hebt gedefinieerd.” Yolanda Lenaers heeft al vaker
gemerkt dat ontwerpers zonder ervaring in de zorgsector zich wel eens eigenwijs
opstellen. “Ze luisteren niet naar de kennis en inzichten van de opdrachtgever
en zo gebeuren er domme dingen.” “Maar dat gebeurt ook bij een openbaar bestuur
dat maar eens om de 25 jaar een bouwproject realiseert,” meent Tony Quintens.
Carl Maes (Product Manager droogbouwsystemen) zag al samenwerkingen tussen ervaren en onervaren bureaus in het
kader van wedstrijdaanbestedingen. “En daar krijg je een boeiende wisselwerking
omdat er meerdere visies rond tafel zitten.” Voor Patrick Kerkhofs speelt de
omvang van het bureau ook een bepalende rol. “Een klein bureau van pakweg 3
medewerkers kun je bezwaarlijk een project van 10 miljoen euro toevertrouwen
waar heel wat VIPA-verplichtingen aan hangen. Dat kan zo een klein bureau niet
bolwerken.”
Krijgen de aannemers
vandaag de nodige kans en ruimte om hun kennis in te brengen?
“Dat is volledig afhankelijk van de bouwformule,” geeft
Veronique Houben aan. “Alleen in bouwteamsamenwerking is er die ruimte om al in
een vroeg stadium expertise in te brengen.” “Maar de wet op de
overheidsaanbestedingen laat daar volgens Patrick Kerkhofs weinig ruimte toe.
”Zelfs voor een kilo aardappelen moeten we aanbesteden. De wet maakt het heel
moeilijk om creatieve bouwformules toe te passen. En zo is de flexibiliteit van
de aannemer beknot.”
Hebben of krijgen de
ontwerpers voldoende toegang tot de gespecialiseerde informatie? Is er op
andere manieren wisselwerking nodig tussen architect – aannemer – producent?
John Vrancken merkt in de uitvoering dat veel architecten-
en studiebureaus de materie onvoldoende tot niet beheersen. “Het lastenboek is bij
niet-gespecialiseerde architecten en studiebureaus vaak een kopiëren en plakken
uit eerdere versies. In de praktijk stel je dan vast dat het gevraagde niet
uitvoerbaar is. Het vraagt dan om varianten om de beoogde doelstellingen te
realiseren. Dat leidt wel vaak tot discussies in de uitvoeringsfase. Die hadden
perfect vermeden kunnen worden bij een betere productkennis en meer
wisselwerking tussen architect en ingenieur. Daarenboven leidt de ervaring in
applicaties dikwijls tot prijsgunstigere oplossingen, gebaseerd op recentere
technologieën of producten.” Volgens de gietvloeren specialist biedt de
Technische Voorlichting van het WTCB ook een goede houvast om een lastenboek
uit te werken. “Er zijn tal van detailleringen in verwerkt.” Tony Quintens
gelooft in een proactieve aanpak. “Wij anticiperen op vragen en gaan ons
voorstellen bij de architecten- en studiebureaus. De goed geëquipeerde bureaus
hebben ook een documentatiedienst die relevante informatie archiveert. Ook
aannemers en onderaannemers moeten vandaag almaar meer specialistische
informatie in huis halen. Het probleem daarbij is vaak het beschikbare budget.”
Carl Maes heeft al de ervaring dat de architecten niet altijd tijd hebben om
een vertegenwoordiger van een producent te ontvangen. Bovendien zijn er ook
beurzen en digitale kanalen om de architecten te informeren. Bij Knauf benutten
we die wegen en ik heb het gevoel dat er toch veel van wordt opgepikt. Er is
een limiet aan wat je van de architect kunt vragen. Wij verleggen onze aandacht
daarom meer naar de kwaliteit van uitvoering op de werf.”
Voor Tony Quintens begint kennis en expertise bij de
kwaliteit van de medewerkers. Maar volgens Veronique Houben zijn dergelijke
medewerkers vaak onbetaalbaar voor een architectenbureau. Carl Maes ziet in BIM
een manier om kennis en informatie te delen. “Dankzij de gekoppelde
bibliotheken kan productinformatie aan het gebouwontwerp gekoppeld worden en is
ze beschikbaar voor alle betrokken partijen. In Groot-Brittannië en Nederland
is het gebruik van een digitaal dossier (BIM) al verplicht, in ons land vindt
het trager ingang.” De vraag die rijst is of de markt niet zal verengen door
het verplichten van BIM. Want alleen de grote spelers kunnen hierop inpikken.
Carl Maes: “Een digitaal dossier biedt mogelijkheden om
productinformatie bij de architect en ingenieur te brengen zonder hem fysiek te
moeten bezoeken.”
Yolanda Lenaers: “Zorg is een dienstverlening o maat van de
klant. Vanuit die optiek zal de zorgkamer almaar evolueren richting
hotelkamer.”
Steven Hendrickx: “De overheid begrijpt dat het wetgevend
keurslijf voor woonzorgcentra te strak zit en staat open voor nieuwe
oplossingen.”
John Vrancken: “Architecten en studiebureaus beschikken vaak
niet over accurate productkennis. Dat leidt tot discussies in de
uitvoeringsfase terwijl die vermeden kunnen worden.”
Patrick Kerkhofs: “Hoe flexibel kun je een gebouw nog
ontwerpen? De eisen worden almaar strenger. Haaks daarop staan de snel
evoluerende verwachtingen van de klant.”
Veronique Houben: “De strakke aanbestedingsreglementering
maakt bouwteamsamenwerking in bouwprojecten nagenoeg onmogelijk.”
Tony Quintens: “Kennis en expertise begint bij de kwaliteit
van de medewerkers.”